In Antwerpen zijn maar liefst 193 nationaliteiten vertegenwoordigd. Wanneer ik dit mijn vader zou vertellen: zou hij allicht antwoorden: ‘hoe komt dat je dit weet? Heb je ze geteld?’ maar dit zijn gegevens van de Stad zelf. Zelfs Groenland zou vertegenwoordigd zijn, al heb ik hier, in de koekenstad, nog nooit een iglo zien staan. Enfin, daar gaat dit verhaal in feite ook niet over. Ik wil alleen maar even aantonen, dat de kans hier veel hoger ligt dat je naast iemand van vreemde herkomst woont dan in pakweg het landelijke Zandhoven. Zo kwam een aantal jaren geleden een Griekse jongedame naast me wonen. Ze was zo mooi dat je, wanneer je haar de eerste maal ontmoette, jezelf in een droom waande. Desondanks dit en het feit dat ze reeds bijna dertig was, was ze nog steeds maagd. Zij wilde zich enkel aan de ware geven en die had ze nog niet ontmoet, zo sprak ze.
Wanneer je Helena vroeg hoe het kwam dat ze zo mooi was, sprak ze: ‘Dankzij moeder natuur.’ Haar stadstuintje stond vol met kruiden en die wendde ze aan voor allerlei doeleinden. Dit kruid was voor mooi glanzend haar, een ander kruid was voor het verkrijgen van een zijdezacht velletje, nog een ander moest dienen voor een mooie blos op de wangen enzovoort. Ze gebruikte haar kruiden echter niet enkel ter vervolmaking van haar uiterlijk; ook wanneer ze zich ziek voelde hielp één of ander kruid van uit haar tuintje haar er weer in geen tijd bovenop. Eveneens experimenteerde ze met kruiden voor nog andere doeleinden en geloofde Helena dat ze op een dag wat zou vinden tegen aids en andere levenslange ziekten en aandoeningen.
Op een ochtend stond ik op met een kriebel in mijn keel. Enkele uren later was het een bijna onuitstaanbare pijn geworden. Ik besloot mijn buurvrouw om raad te gaan vragen.
‘Kom binnen, wees welkom!’ zei ze. ‘Wat brengt jou hier?’
‘Keelpijn,’ zo antwoordde ik, ‘heb je daar niet een middeltje tegen?’
‘Wat grappig,’ antwoordde ze, ‘ik sta net op het punt een middel tegen stomheid helemaal te vervolmaken, en jij komt me vragen of ik wat tegen de keelpijn heb? Natuurlijk heb ik een middeltje tegen de keelpijn!’
‘Een middel tegen stomheid?’ vroeg ik, haast met, jawel stomheid geslagen. ‘Bedoel je dat iemand die niet praten kan, het dankzij jouw uitvinding wel zou kunnen?’
‘Inderdaad,’ antwoordde ze, ‘Het enige waar ik nog aan moet werken, is de smaak. Die is zo verschrikkelijk, dat wanneer iemand de kruidenmengeling neemt, hij of zij zich zowat de darmen uit het lijf zal kotsen. Figuurlijk dan. Maar voor het overige staat het al op punt. Ik heb het reeds uitgetest met kikkers. Die zijn niet zo kieskeurig wat smaken betreft, moet je weten.’
Ik geloofde haar niet en ze nodigde me uit mee in haar kruidentuintje te komen kijken. Ik liep haar achterna, de smalle woonkamer en idem keuken door. Toen we aan de achterdeur kwamen, begon zij zichzelf tot mijn verbazing uit te kleden. ‘Jij ook’, zei ze. ‘Om de goden gunstig te stemmen en mijn kruiden hun magische werking niet te laten verliezen, mag je enkel naakt mijn tuintje betreden. Ik deed wat ze me opdroeg en hield mijn handen voor m’n geslacht: zo zonder kleren was Helena immers nog meer een streling voor het oog geworden en ik stond daar mooi voor paal. ‘Zie je die grote, glazen kom daar op het grasveldje?’ vroeg ze. ‘Wanneer een stomme daar slechts een beetje van tussen zijn lippen schuift, zal hij onmiddellijk beginnen te praten.’ Ze liep me voor naar buiten maar het gras was door de dauw ietwat glad en zij gleed uit, zodat ze wijdbeens op haar kruidenmengeling terecht kwam.
‘Hé, jij daar!’ klonk plots een stem. Er was wat tussen de verkeerde lippen geschoven. ‘Nu moet ik toch eens dringend met je spreken!’
‘Wie praat daar zo?’ vroeg het Griekse meisje verbijsterd.
‘Jouw eigenste geslachtsdeel! Je mishandelt me al jarenlang en nu ik het eindelijk kan zeggen, zeg ik het ook. Denk je nu echt dat het leuk is voor mij telkens jij een string aantrekt? Denk je dat het plezierig is de godganse dag met een touw tussen je lippen te zitten?’
‘Jij bent een lelijk gedrocht, jij moet zwijgen!’ sprak het meisje tot haar geslachtsdeel.
‘Ik een lelijk gedrocht? Deels heb je gelijk. Maar dat is helemaal jouw fout. In de plaats van me eens een fatsoenlijk kapsel te gunnen. Maar nee, liever laat je alles maar woekeren. De godganse dag ben je met je schoonheid en je kruiden bezig, maar mij zelfs eens deftig wassen? Ho maar! Alsof je me niet aan wil raken.’
‘Ik wil je ook niet aanraken! Zoals ik daarnet al zei: ik vind je een lelijk gedrocht.’
‘Maar het is wel dankzij MIJ dat mannen jouw aantrekkelijk vinden! Het is wel om MIJ dat mannen jou zo graag willen! Wanneer je mij niet zou hebben, zou geen enkele man je zien staan, achterlijk wicht!’ sprak het geslachtsdeel zo verborgen dat de haren overeind gingen staan.
‘Wat?’ riep Helena. ‘Ik weet nog niets van de liefde, maar ik weet wel zeker dat ik jou niet nodig heb om een man gelukkig te maken! Je bent al om niet om aan te zien en als je zo tegen me praat, heb ik liever dat je weggaat!’
En, of je het nu gelooft of niet, zo geschiedde. De wegen van het meisje en haar geslachtsdeel scheidden. Enkele maanden daarna liep Helena haar droomprins tegen het lijf. Ze kregen verkering, maar toen nog eens enkele weken later het ultieme moment daar was, liep de relatie weer spaak. ‘Jij bent geen vrouw’, zo sprak haar prins. ‘Jij kunt me dus niet gelukkig maken.’
Ook het leven van het geslachtsdeel liep niet van een leien dakje. Telkens het orgaan de aandacht van mannen vroeg, werd het keihard weer weggeschopt. Men dacht immers dat het een vieze, harige pad was. Of een ziekelijke egel of zoiets in die trant.
Blij waren Helena en geslachtsdeel dan ook wanneer zij, na exact een half jaar gescheiden te zijn, elkaar op de Keyserlei toevallig weer ontmoetten. Het geslachtsdeel was inmiddels evenwel de spraak weer kwijt; het kruidenmengsel diende om de zes maanden toegediend te worden.
Gisteravond belde Helena bij me aan. ‘Ik heb groot nieuws!’ zo sprak ze en vertelde me het gebeurde. (Het begin van het verhaal wist ik; ik had hen immers met eigen ogen afscheid zien nemen. Dat zij terug verenigd waren wist ik nog niet).
Om te bewijzen dat ze niet loog, trok ze haar jeans en slipje uit. ‘Ik ben enkel bang, bang dat het nog eens ooit zal gebeuren’ zo sprak ze. ‘Weet jij geen manier om ervoor te zorgen dat mijn geslachtsdeel nooit meer los komt?’
‘Dat moet beslist vastgenageld worden’, zo antwoordde ik.
‘Weet jij hoe dit moet?’ vroeg ze.
‘Ja, zeker’ antwoordde ik. Ik trok mijn broek uit en spijkerde haar geslachtsdeel zo vast dat het in geen eeuwen meer los zou komen.