maandag 21 maart 2011

De tuintjes van Helena

In Antwerpen zijn maar liefst 193 nationaliteiten vertegenwoordigd. Wanneer ik dit mijn vader zou vertellen: zou hij allicht antwoorden: ‘hoe komt dat je dit weet? Heb je ze geteld?’ maar dit zijn gegevens van de Stad zelf. Zelfs Groenland zou vertegenwoordigd zijn, al heb ik hier, in de koekenstad, nog nooit een iglo zien staan. Enfin, daar gaat dit verhaal in feite ook niet over. Ik wil alleen maar even aantonen, dat de kans hier veel hoger ligt dat je naast iemand van vreemde herkomst woont dan in pakweg het landelijke Zandhoven. Zo kwam een aantal jaren geleden een Griekse jongedame naast me wonen. Ze was zo mooi dat je, wanneer je haar de eerste maal ontmoette, jezelf in een droom waande. Desondanks dit en het feit dat ze reeds bijna dertig was, was ze nog steeds maagd. Zij wilde zich enkel aan de ware geven en die had ze nog niet ontmoet, zo sprak ze.
Wanneer je Helena vroeg hoe het kwam dat ze zo mooi was, sprak ze: ‘Dankzij moeder natuur.’ Haar stadstuintje stond vol met kruiden en die wendde ze aan voor allerlei doeleinden. Dit kruid was voor mooi glanzend haar, een ander kruid was voor het verkrijgen van een zijdezacht velletje, nog een ander moest dienen voor een mooie blos op de wangen enzovoort. Ze gebruikte haar kruiden echter niet enkel ter vervolmaking van haar uiterlijk; ook wanneer ze zich ziek voelde hielp één of ander kruid van uit haar tuintje haar er weer in geen tijd bovenop. Eveneens experimenteerde ze met kruiden voor nog andere doeleinden en geloofde Helena dat ze op een dag wat zou vinden tegen aids en andere levenslange ziekten en aandoeningen.
Op een ochtend stond ik op met een kriebel in mijn keel. Enkele uren later was het een bijna onuitstaanbare pijn geworden. Ik besloot mijn buurvrouw om raad te gaan vragen.
‘Kom binnen, wees welkom!’ zei ze. ‘Wat brengt jou hier?’
‘Keelpijn,’ zo antwoordde ik, ‘heb je daar niet een middeltje tegen?’
‘Wat grappig,’ antwoordde ze, ‘ik sta net op het punt een middel tegen stomheid helemaal te vervolmaken, en jij komt me vragen of ik wat tegen de keelpijn heb? Natuurlijk heb ik een middeltje tegen de keelpijn!’
‘Een middel tegen stomheid?’ vroeg ik, haast met, jawel stomheid geslagen. ‘Bedoel je dat iemand die niet praten kan, het dankzij jouw uitvinding wel zou kunnen?’
‘Inderdaad,’ antwoordde ze, ‘Het enige waar ik nog aan moet werken, is de smaak. Die is zo verschrikkelijk, dat wanneer iemand de kruidenmengeling neemt, hij of zij zich zowat de darmen uit het lijf zal kotsen. Figuurlijk dan. Maar voor het overige staat het al op punt. Ik heb het reeds uitgetest met kikkers. Die zijn niet zo kieskeurig wat smaken betreft, moet je weten.’
Ik geloofde haar niet en ze nodigde me uit mee in haar kruidentuintje te komen kijken. Ik liep haar achterna, de smalle woonkamer en idem keuken door. Toen we aan de achterdeur kwamen, begon zij zichzelf tot mijn verbazing uit te kleden. ‘Jij ook’, zei ze. ‘Om de goden gunstig te stemmen en mijn kruiden hun magische werking niet te laten verliezen, mag je enkel naakt mijn tuintje betreden. Ik deed wat ze me opdroeg en hield mijn handen voor m’n geslacht: zo zonder kleren was Helena immers nog meer een streling voor het oog geworden en ik stond daar mooi voor paal. ‘Zie je die grote, glazen kom daar op het grasveldje?’ vroeg ze. ‘Wanneer een stomme daar slechts een beetje van tussen zijn lippen schuift, zal hij onmiddellijk beginnen te praten.’ Ze liep me voor naar buiten maar het gras was door de dauw ietwat glad en zij gleed uit, zodat ze wijdbeens op haar kruidenmengeling terecht kwam.
‘Hé, jij daar!’ klonk plots een stem. Er was wat tussen de verkeerde lippen geschoven. ‘Nu moet ik toch eens dringend met je spreken!’
‘Wie praat daar zo?’ vroeg het Griekse meisje verbijsterd.
‘Jouw eigenste geslachtsdeel! Je mishandelt me al jarenlang en nu ik het eindelijk kan zeggen, zeg ik het ook. Denk je nu echt dat het leuk is voor mij telkens jij een string aantrekt? Denk je dat het plezierig is de godganse dag met een touw tussen je lippen te zitten?’
‘Jij bent een lelijk gedrocht, jij moet zwijgen!’ sprak het meisje tot haar geslachtsdeel.
‘Ik een lelijk gedrocht? Deels heb je gelijk. Maar dat is helemaal jouw fout. In de plaats van me eens een fatsoenlijk kapsel te gunnen. Maar nee, liever laat je alles maar woekeren. De godganse dag ben je met je schoonheid en je kruiden bezig, maar mij zelfs eens deftig wassen? Ho maar! Alsof je me niet aan wil raken.’
‘Ik wil je ook niet aanraken! Zoals ik daarnet al zei: ik vind je een lelijk gedrocht.’
‘Maar het is wel dankzij MIJ dat mannen jouw aantrekkelijk vinden! Het is wel om MIJ dat mannen jou zo graag willen! Wanneer je mij niet zou hebben, zou geen enkele man je zien staan, achterlijk wicht!’ sprak het geslachtsdeel zo verborgen dat de haren overeind gingen staan.
‘Wat?’ riep Helena. ‘Ik weet nog niets van de liefde, maar ik weet wel zeker dat ik jou niet nodig heb om een man gelukkig te maken! Je bent al om niet om aan te zien en als je zo tegen me praat, heb ik liever dat je weggaat!’

En, of je het nu gelooft of niet, zo geschiedde. De wegen van het meisje en haar geslachtsdeel scheidden. Enkele maanden daarna liep Helena haar droomprins tegen het lijf. Ze kregen verkering, maar toen nog eens enkele weken later het ultieme moment daar was, liep de relatie weer spaak. ‘Jij bent geen vrouw’, zo sprak haar prins. ‘Jij kunt me dus niet gelukkig maken.’
Ook het leven van het geslachtsdeel liep niet van een leien dakje. Telkens het orgaan de aandacht van mannen vroeg, werd het keihard weer weggeschopt. Men dacht immers dat het een vieze, harige pad was. Of een ziekelijke egel of zoiets in die trant.
Blij waren Helena en geslachtsdeel dan ook wanneer zij, na exact een half jaar gescheiden te zijn, elkaar op de Keyserlei toevallig weer ontmoetten. Het geslachtsdeel was inmiddels evenwel de spraak weer kwijt; het kruidenmengsel diende om de zes maanden toegediend te worden.

Gisteravond belde Helena bij me aan. ‘Ik heb groot nieuws!’ zo sprak ze en vertelde me het gebeurde. (Het begin van het verhaal wist ik; ik had hen immers met eigen ogen afscheid zien nemen. Dat zij terug verenigd waren wist ik nog niet).
Om te bewijzen dat ze niet loog, trok ze haar jeans en slipje uit. ‘Ik ben enkel bang, bang dat het nog eens ooit zal gebeuren’ zo sprak ze. ‘Weet jij geen manier om ervoor te zorgen dat mijn geslachtsdeel nooit meer los komt?’
‘Dat moet beslist vastgenageld worden’, zo antwoordde ik.
‘Weet jij hoe dit moet?’ vroeg ze.
‘Ja, zeker’ antwoordde ik. Ik trok mijn broek uit en spijkerde haar geslachtsdeel zo vast dat het in geen eeuwen meer los zou komen.

woensdag 16 maart 2011

Meloen met vlooien

Peter en ik zaten doelloos naar de kopjes voor ons op de tafel te staren. Het was vijf na drie in de namiddag, niemand die dit feit ontkennen kon. Vlakbij ons liepen horden mensen, op zoek naar koopjes in De Keyserlei. Vlamingen vluchtten weg uit Bahrein en in Japan zou het puin ruimen nog wel een tijdje doorgaan. Nu ik er aan denk, waarom geeft men tsunami’s geen namen, net als orkanen? Voor het overige was er niets aan de hand, de lamlendige sfeer leek zelfs kleveriger dan gewoonlijk.
‘Dat zijn in feite wel mooie kopjes’, zo sprak Peter plots, ‘mooi design, enkel zonde van dat oor. Waarom ontwerpt men eigenlijk geen kopjes met het oor aan de onzichtbare kant?’
‘Waarschijnlijk heeft nog niemand daar aan gedacht’ repliceerde ik.
‘al vijfduizend jaar lang gebruikt de mensheid dezelfde vervelende, ronduit saaie kopjes, zuchtte Peter, ‘en hebben ze ooit overwogen het oor pakweg aan de binnenkant te plaatsen zodat de uitwendige, volmaakte vormschoonheid niet verstoord wordt?’
‘Nooit’, antwoordde ik, ‘Het is allemaal gewoon routine. Zo gaat dat in de servieswereld.’
Peter zette het conventionele kopje aan zijn lippen en nam een teugje. ‘Een beetje inspiratie, een beetje aandacht voor details. Neem nu hamers. Over de hele wereld slaan honderdduizenden mensen per uur er zichzelf mee op de vingers. Al fabriceerden ze alleen maar een hamer van piepschuim, zodat het niet zo’n pijn zou doen.’
‘Dat is fantastisch,’ zo sprak ik, ‘dat is net als een tandeloze kam voor kaalhoofdigen.’
‘Sorry, maar dat vind ik nogal infantiel van je.’
Ik zweeg. Als iemand me beledigt, zwijg ik. Zo ben ik nu eenmaal.
‘Dit is geen tijd om de flauwe plezante uit te hangen,’ zo vermaande Peter me. ‘Ik heb het over praktische zaken. Mijn idee zou tenminste nut hebben. Dat is zoiets als plastic roos, zoals onlangs in Roemenië op de markt is gebracht. Je strooit er wat van op je haar en klaar is Kees.’
‘Dat lijkt me nogal straf’ sprak ik.
‘O ja? Zelfs al zou je het onder een microscoop bekijken, je zou het verschil niet merken. We leven nu eenmaal in de tijd van de nieuwe materialen! Heb je bijvoorbeeld de glazen hoed al gezien, onlangs uitgevonden in Brazilië?’
‘Nee,’ zo gaf ik eerlijk toe, ‘waarom overigens van glas?’
‘Als die van je hoofd waait, hoef je jezelf niet meer te bukken om op te rapen.’
Tja, dat klonk nogal logisch natuurlijk. Het leek alsof de mensheid ten slotte nog geen stap verder gekomen was.
‘Wat zou je denken van een kast,’ vroeg ik, met acht poten? Vier onder en vier boven?’
Peter keek me enigszins verrast aan. Hij denkt namelijk dat ik niet van de slimste ben en dat hij de enige is die origineel uit de hoek kan komen.
‘Met boten bovenaan?’ vroeg hij. ‘Ik begrijp het al: als de bovenkant al te stoffig wordt, draai je het meubelstuk gewoon om.’
Ik knikte. ‘En ik heb nog iets,’ ging ik verder, ‘een broek-met-verklikkerlamp. Ik heb zelfs overwogen er een patent op aan te vragen.’
‘En wat mag dat dan zijn?’
‘Een elektronisch klein instrument voor de goed geklede heer. Als je per ongeluk je rits laat openstaan of er springt een knoop open, gaat er een rood lichtje branden en klinkt een zoemertje.’
Peter staarde me perplex aan. Zoveel scherpzinnigheid had hij dan ook nooit achter me gezocht. ‘Dat rood lichtje is te ingewikkeld,’ zei hij met een stem vol jaloezie, ‘dat doet me denken aan de koekoeksval van die Duitse professor. Je installeert hem voor het deurtje van de koekoeksklok, als die koekoek naar buiten komt om zijn gekmakende koekoek te laten horen, valt er een klein hamertje op zijn kop en is hij voor altijd stil.’
‘Hoeveel mensen zijn er hier in Europa die thans nog over een koekoeksklok beschikken?’ vroeg ik.
‘Maak je geen zorgen, nog meer dan je zou denken’ antwoordde Peter kortaf. Zie je wel, nu is hij boos. Zou ik mijn verontschuldigingen aanbieden?
‘Het spijt me, maar dat hele geval met die koekoeksval klinkt me nogal kinderachtig in de oren,’ sprak ik tenslotte, ‘als je die koekoek niet wil horen, waarom ga je dan niet simpelweg naar een klokkenhersteller of hoe heet zo iemand, en laat je de koekoek niet verwijderen? Waarom een val? De ideeën die sommige mensen zich in het hoofd halen! Jongens toch!’
‘Heb je ooit van de uitvinding van de bioloog Von Bleispiel gehoord?’ vroeg ik Peter na enige stilte. ‘Het kruisen van watermeloenen met vlooien.’
‘Zodat de zaadjes er vanzelf uitspringen. Is al wel een oude uitvinding. Persoonlijk ben ik meer onder de indruk van de kruising van maïs en een antieke schrijfmachine. Als je jouw maïs eet en je bent aan het eind van een kant van de kolf gekomen, klinkt een belletje en schiet de kolf vanzelf terug, zodat je aan een andere kant kan beginnen.’
‘Niet slecht’ moest ik eerlijkheidshalve toegeven.
‘Lang leve het comfort. Zo heb ik onlangs gelezen dat men in de Verenigde Staten een hypermoderne landbouwmachine heeft die aardappelen plant, ze daarna automatisch besproeit, opkweekt, uit de grond haalt, wast, schilt, kookt en ten slotte zelf opeet. Dat laatste is de reden waarom het nog niet gecommercialiseerd is, dat was namelijk niet helemaal de bedoeling.’
We betaalden en liepen de drukke De Keyserlei op. Buiten zat een oude bedelaar met zijn iPhone een blik ravioli op te warmen. De aarde draait nog steeds haar toertjes, er is niets nieuws onder de zon.