vrijdag 26 juli 2013

De dag dat ik mijn fluit in de Fik stak


De dag dat ik mijn fluit in de Fik stak, die zal ik nooit meer vergeten. Het was een heuglijke dag, een prettige dag. Een dag waarvan je zou wensen dat ie nooit zou eindigen.

Doch vooraleer ik het daarover heb, eerst wat  uitleg over Fik zelf. Wel, ik ken Fik al sinds de middelbare school. Sinds we twaalf waren en Fik een ondeugende bengel om precies te zijn. Want ondeugend, dat was de Fik wel. Zo ging hij ooit aan de haal met de pruik van meneer Nuyts. Meneer Nuyts gaf wiskunde en op een keer was Fik in de les met heel andere dingen bezig dan wiskunde. Hij las een stripverhaal geloof ik, zo fijn weet ik het ook niet meer. In ieder geval: meneer Nuyts kon er niet mee lachen dat iemand zijn lessen niet volgde en plots stapte hij op Fik af, trok aan diens haar en brulde in zijn oor: “Zou je niet eens opletten, Meylemans!”. Meylemans, dat is namelijk Fiks familienaam moet je weten.

Fik kon er niet mee lachen dat er aan zijn haar getrokken werd en hij wilde wraak. Die smerige Nuyts ook aan zijn haar trekken. Dat deed Fik dan ook, maar toen gebeurde er iets onverwachts: meneer Nuyts stond daar plots met een kale knikker en Fik met een zwarte haardos in zijn hand. Die laatste was zo verbouwereerd dat hij het met haardos en al op een lopen zette. Fik werd drie dagen van de school geschorst. Meneer Nuyts kwam pas na een week of drie terug met haar op zijn kop terug lesgeven, daarvoor gewoon met zijn kale knikker.

Drie maanden later werd Fik van de school geflikkerd. Dat kwam zo: de lerares van Frans, een droge seut, had klierkoorts opgelopen en zou enkele maanden buiten strijd zijn. Na enkele keren ‘studie’ gekregen te hebben tijdens de lesuren Frans, werd aangekondigd dat we een vervangster zouden krijgen. En die vervangster, dat was toch wel een bom van een griet zeker! Op zijn minst één meter tachtig lang, wespentaille, volle kont en overvolle bloes, die overigens steeds halfopen stond. Je kan jezelf allicht wel voorstellen dat wij, als twaalfjarigen die net volwassen begonnen te worden in de broek, onze kop niet bij de lessen Frans konden houden. Op een keer werd het Fik allemaal wat te veel. “Juffrouw, ik wil verdomme eens goed in uw tieten knijpen”, zo sprak hij plots. Hij stond op en voegde de daad bij het woord. Juffrouw Moordgriet bleek echter een beoefenaarster van één of andere gevechtssport te zijn, want luttele momenten later had ze Fik tegen het bord geplakt, zijn voeten hingen een dertigtal centimeter van de grond. De directeur werd er bij gehaald en Fik, die was ’s anderendaags niet meer welkom op die school.

Toch bleven we goede vrienden, Fik en ik. Hij wilde graag professioneel fluitspeler worden en ik werd liever bankier. Studeren deden we dus apart, maar zowat ieder weekend gingen we nog samen op stap. Toen we volwassen werden zagen we mekaar wat minder. Fik had namelijk met één of ander Loterijding een behoorlijke som geld gewonnen en besloot dat hij polygloot ging worden. Dat rond de wereld reizen eiste echter ook z’n tol. In Nigeria leerde hij in een plaatselijke discotheek een al even plaatselijke bruine deerne kennen. Diezelfde avond hadden ze al seks dat de stukken eraf vlogen. Niet letterlijk natuurlijk, want Fik noch Nmogachi (zo heette die deerne) waren immers melaatsen. De één had vruchtbare zaadjes, de ander prima tikkeneitjes en al spoedig kreeg Nmogachi een dik buikje. Nosakere, een kerel uit het dorp, kon daar niet bepaald mee lachen. Hij had namelijk al sinds zijn vijfde een oogje op Nmogachi en dat nu een ander haar tuintje had besproeid, dat maakte hem witheet van woede. Hij zou die vorte witneus wel eens een lesje leren!

Op een avond waren Fik en Nmogachi onderweg naar haar huis nadat ze samen de wekelijkse cursus ‘prei planten voor gevorderden’ gevolgd hadden. Wat zij niet wisten, was dat ze gevolgd werden door een gure figuur. Precies: Nosakere. In zijn linkerhand droeg hij een pot fantazuur. Voor zij die fantazuur niet kennen: dat is een gevaarlijk goedje dat serieus vreet aan alles wat geen metaal is. Nog straffer dan pakweg liptonzuur. Giet een halve liter fantazuur in de laarzen van een ruiter en twee minuten later schiet daar niks meer van over. Dat zuur zou hij in de witneus zijn broek gieten, zodat hij zijn fluit nooit meer in zijn geliefde d’r liefdesgrot zou kunnen steken!

Het liep echter anders uit. Nosakere struikelde in het donker over de wortel van een kaka-kakaboom en liet het zuur uit zijn handen vallen. Geschrokken door het lawaai draaide Fik zich om en enkele druppels van het fantazuur kwam in zijn ogen terecht. Pikken dat dit deed! Nosakere had nog minder geluk: die was met zijn bovenlichaam precies in de plas zuur terechtgekomen. Zijn buik was één groot gat geworden en zijn rug, daar schoot eigenlijk ook niet veel meer van over.

“Die kutnegers gaan mij niet meer liggen hebben”, zo dacht Fik na dat voorval.  Hij reisde samen met zijn zwangere vriendin naar Mexico. Daar bleek nog een dubbelganger van hem rond te lopen, één die zich bezig hield met niet zo’n frisse praktijken. Vrouwenhandel, drugshandel en af en toe een gaatje in iemands hersenpan schieten bijvoorbeeld. Het duurde dan ook niet lang vooraleer hij door de achterlijke Mexicaanse flikken werd opgepakt omdat ze dachten dat hij de topcrimineel was. Met hand en tand probeerde Fik uit te leggen dat hij daar allemaal niks mee te maken had, maar daar waren die stomme flikken niet mee gediend. Ze sloegen Fik de tanden uit zijn smoel en hakten zijn handen eraf. “Leg het nu nog maar eens uit”, zo vertelde sheriff Lolbroek vervolgens.

Toch had Fik nog een beetje geluk, want nauwelijks een dag later werd het lijk van de echte crimineel gevonden in de kofferbak van een blauwgrijze Ford Mondeo (model ’98) en toen wisten de dienaren der wet dat ze de verkeerde man te pakken hadden.

Uiteindelijk koos Fik eieren voor zijn geld en reisde hij met zijn vriendin en zoon (want Nmogachi was inmiddels van de grote schrik bevallen) terug naar België. Twee weken geleden kwamen ze me opzoeken, met hun geblutste Toyota Carina. Geblutst, want Fik die kan natuurlijk niet meer rijden zonder handen en zonder zicht dus rijdt Nmogachi maar en die kan dat eigenlijk ook niet, zodat ze steeds overal tegenaan botst. Maar voor de rest nogal een geluk dat hij Nmogachi nog heeft natuurlijk: ze kookt voor hem, helpt hem met het eten, veegt zijn kont af na het kakken, houdt zijn fluit vast tijdens het zeiken enzovoort.

Over fluiten gesproken. “Jong, ik zou nog eens graag fluit spelen”, zo vertelde Fik me plots. Ik besloot mijn gehavende jeugdkameraad blij te maken en nam mijn houten blokfluit van het merk Höhner tevoorschijn. Die  stak ik in Fiks mond. Bijgestaan door Nmogachi (die moest haar vingers op de gaatjes houden) speelde hij het ene leuke deuntje na het andere. Toen Fik moegespeeld was, haalde ik enkele Duvels uit de ijskast en terwijl we dronken (Fik bijgestaan door zijn lieve, donkere vriendin) haalden we tot de volgende ochtend herinneringen van weleer naar boven.

De dag dat ik mijn blokfluit in de Fik zijn mond stak, dat was toch een leuke dag.