INKTogether

Een boek schrijven: ultieme droom of onhaalbaar plan? Allebei, waarschijnlijk. Maar vele handen maken licht werk. En dus schrijven we op INKTogether met z’n allen een roman: 50.000 woorden.
Wat INKTogether extra spannend maakt, is dat het boek na afloop als e-book zal worden uitgegeven.

Terug te vinden op http://www.inktogether.nl/

Hieronder vind je mijn inzendingen die het niet geworden zijn...




STOELGANG
Wat moest ik nu eerst doen; kijken wat het papiertje was? Voorzichtig achterhalen wie of wat er zich bij de voordeur bevond? Toen liep ik naar de badkamer, ik moest namelijk plotseling dringend kakken. Daar aangekomen, liet ik mijn donkerblauwe Levi’s jeans en mijn ‘Hello Kitty’ slipje, dat mijn ex vriendje zo ‘schattig’ vond, zakken om me vervolgens op de pot neer te zetten. Ik was nog maar net gezeten, of de afvalstoffen verlieten in een razend tempo mijn lichaam. Waarom had ik nu plotseling diarree? Zou het de spanning zijn, die me teveel werd? Was de hamburger van daarstraks me fout op de maag gevallen? Bevatte het bloed op het geld misschien één of ander geheimzinnig virus, wat acute diarree veroorzaakte? Misschien maakte ik me wat teveel zorgen, misschien diende ik mezelve te concentreren op wat ik allemaal met het geld zou gaan doen in de plaats van te piekeren over zaken als waar het vandaan kwam, wie er eventueel het loodje bij gelegd had enzovoort. Neen, het geld was beter af bij mij. Hoe lang droomde ik al niet van een BMW Z4? En van één of andere exotische bestemming? Had ik in mijn stoutste fantasieën al eens niet een bank overvallen, de bankdirecteur zijn hoofd aan flarden geschoten en er vandoor gegaan met schandalig veel geld? Nu was die droom ongeveer bewaarheid, enkel had ik de eerste twee stappen overgeslagen.


Inmiddels was ik klaar met kakken dus restte me er niets anders dan mijn achterste af te vegen. Hiervoor gebruikte ik Lotus toiletpapier, drielaags en superzacht! Mijn ex vriendje zij steeds dat ik de mooiste poep van West-Europa en omstreken had, dus mijn billetjes verdienden enkel het allerbeste toiletpapier. Daarna trok ik mijn broek en slip terug naar omhoog en verliet ik het kleinste kamertje van mijn overigens niet zo grote appartement. Terug naar het wapen nu, en vooral: het papiertje in het magazijn. Met bevende handen, en in feite dito knieën, trok ik dit er uit en vouwde het open, zo voorzichtig als was het een historisch stukje perkament dat ieder moment kon verpulveren. Het bleek een kasticket te zijn van de supermarkt in de Sint-Gommarusstraat; dat was slechts hier om de hoek! Exact een week geleden, om dertien uur negentien, had iemand drie anderhalve literflessen van het merk Spa Reine aangekocht, en dit voor de totaalsom van twee Euro tweeënvijftig. Wat maakte dit kasticketje zo bijzonder, dat het verdiende in het magazijn van een pistool verborgen te worden? Spa Reine was toch niets buitengewoons? Integendeel, als fervent waterdrinkster (om mijn poepje mooi te houden, haha) vond ik Spa Reine zowat het meest ordinaire water dat er op onze aardkloot gebotteld werd. Moest ik de eigenares zijn van de Spabron, ik zou er mensen laten kayaken, zwemmen, pootje baden, surfen, diepzeeduiken, in de winter langlaufen of zelfs witte haaien in kweken, maar geen haar op mijn hoofd zou er aan denken dit water te gaan bottelen. Maar goed, wat was er dus zo speciaal aan dit ticket? Ik draaide het om en aan de achterzijde stond wat geschreven met potlood: ‘Wie niet horen wil zal voelen’ en daaronder één of andere code: ‘PB 8743 SC’. Wat in godsnaam kon dit betekenen?



ALLES SNOR
Ting – ting’, klonk mijn mobieltje van Samsung, het geluid van een inkomend tekstbericht. Ik schrok zowat uit mijn vel; soms hoorde ik niet eens dat ik een sms’je aankreeg, doch ten eerste omwille van mijn zenuwen die reeds op springen stonden en ten tweede door de avondlijke stilte, klonk het ditmaal als bevond ik me bovenin de kerktoren terwijl de klokken luidden. Gespannen nam ik mijn gsm ter hand en zag dat het berichtje, zoals verwacht, van Thom afkomstig was. ‘Zo, ben jij in de bosjes onder je balkon nu? Ik bevind me nu in mijn bed, heel wat comfortabeler, temeer omdat ik hoge koorts heb. Het krot dat ik nu huur sinds jij me hebt buitengezet, heeft overigens geen balkon, dus wees blij dat jij tenminste nog in de bosjes onder dat van jou kan gaan liggen…’


Zo, Thom was blijkbaar niet van plan me onmiddellijk ter hulp te snellen. Waarom zou hij overigens ook, het was naïef van me te denken dat ik nog op hem kon rekenen. We waren al niet echt als vrienden uit elkaar gegaan en het feit dat ik, daags nadat ik het met hem had uitgemaakt, met zijn beste vriend had geslapen had het natuurlijk alleen nog maar erger gemaakt. Dat ik die avond zo dronken was als honderd Zwitsers op kerstavond, had hij dan ook niet als ‘verzachtende omstandigheden’ opgevat.

De laatste uren van mijn leven hadden zich ontrold als was het een manuscript opgesteld door een handvol amateurschrijvers, en toch was dit het echte leven. Door mijn hebberige handen op het geld te leggen, had ik mezelf in de problemen geholpen en het leek dat ik nu ook zelf de oplossing diende te zoeken. Eerst en vooral: waar moest ik naartoe? In m’n eigen flat was ik voorlopig niet veilig, dat spreekt voor zich. Zo’n tien minuutjes lopen van hier bevond zich het hotel ‘Het Schele Konijn’, en het leek me geen slecht idee ginds te overnachten zodat ik rustig en vanop enige afstand de situatie kon overzien. Normaliter diende ik morgen wel alweer op mijn werk te zijn, doch ik kon me natuurlijk altijd ziek melden. Of nee; ik had nu toch voldoende geld om het een aardige tijd zonder mijn klotebaantje te stellen, dus waarom zou ik morgen m’n baas niet bellen om hem doodleuk te melden dat ik geen zin meer had om te komen werken, en dat hij naar mijn ontslagbrief kon fluiten omdat ik plotseling en zonder enige aanleiding daartoe analfabete was geworden? Zo’n acht uren per dag klachtentelefoontjes beantwoorden begon me overigens toch deftig de keel uit te hangen. Ik gooide mijn rugzak over m’n schouder en sloop behoedzaam door de tuin van de onderburen. Ik besloot achterom te gaan, misschien was de achtervolgster nog steeds in de buurt en kroop voorzichtig over de prikkeldraad, waarna ik mezelf in een weide bevond tezamen met een dertigtal schapen die allen in dromenland vertoefden; ‘zouden deze schapen iedere avond elkaar tellen om zo de slaap te vatten?’ was de gedachte die plots door mijn hoofd ging.

Een tiental minuten later bereikte ik zonder enige incidenten hotel ‘Het Schele Konijn’, dat enige bekendheid genoot omwille van de culinaire hoogstandjes die er geserveerd werden, vooral hun ‘konijn op grootmoeders’ wijze zou niet te versmaden zijn. Toen ik mezelf in het licht van de lobby van het etablissement bevond, viel het me pas op dat mijn lichtblauwe lowwaistjeans van het merk Rifle ter hoogte van m’n knieën groen was gekleurd, door toedoen van mijn val in de bosjes. Ik wandelde verder naar de balie en de receptioniste, die rechtstreeks leek af te stammen van de orde der chimpansees, vroeg wat ze voor me kon doen. (Echt waar, ik overdrijf niet, lelijk dat dit mens was! Ze had lippen die zo dik waren dat je er met gemak twee steaks van kon snijden, wenkbrauwen die niet zouden misstaan op een borstel om de straat mee te vegen, een kin waar je met gemak een halve kilo pruimen op te drogen kon leggen, neusgaten die zo groot waren dat ze er volgens mij makkelijk met haar grote tenen in kon peuteren (als ze zo lenig was, tenminste) en de dorheid van haar haren kon wedijveren met die van het gras in de Afrikaanse savanne. Wat betrof haar postuur leek ze dan weer eerder een kruising tussen een nijlpaard en de bultenaar van de Notre Dame. Men had het hotel dan ook beter ‘De Gekke Griezel’ genoemd, doch dit slechts terzijde).

‘Doe mij maar een kamer, als het kan één met een ligbad’, zo antwoordde ik. ‘En is de bar nog open?’ Ik was immers toe aan een borrel, moet je weten.

‘De bar is inderdaad nog open, juffrouw’, antwoordde het afzichtelijke mens met een stem die in tegenstelling tot haar uiterlijk eerder mooi en zwoel klonk, ‘het is die deur rechts daar. Een kamer met ligbad kost honderdtwintig Euro per nacht en dient vooruit betaald te worden. We aanvaarden Visa, American Expr…’

‘Ik betaal wel cash’, onderbrak ik haar en rekende af waarna ik richting bar wandelde. Ik opende de deur ervan en wat ik toen zag, kon me ondanks de recente gebeurtenissen toch enigszins blij stemmen.
 
 
DE CLOWN
Omstreeks vijftien uur diezelfde namiddag, klonk ergens in het Eindhovense Catharina-ziekenhuis een ijselijke gil. Deze was afkomstig van Helena, de hoofdspecialiste hart- en vaatziekten van het hospitaal. Ze werd namelijk letterlijk ondersteboven gelopen door een forse kerel die verkleed was als clown. Haar mobieltje, waarmee ze op dat moment een conversatie aan het voeren was, kwam zo hard tegen de vloer terecht dat het toestel, diens deksel en batterij alle drie een andere kant opvlogen. Tot overmaat van ramp vond er een vijftal seconden later een tweede botsing plaats; een papperige vijftiger die kennelijk een achtervolging op de clown had ingezet, struikelde over Helena’s gestrekte been om vervolgens een onzachte buiklanding te maken.


‘Wat is er hier potjandorie aan de hand?’ vroeg Helena, nadat ze enigszins terug bij haar positieven was gekomen.

‘Excuseer, neemt u me niet kwalijk, mevrouw de dokteres’, begon de corpulente man. Zijn bruine snor zag deels wit door de poedersuiker van de donut die hij even tevoren had verorberd. ‘Ik ben Henk Notenboom, rechercheur bij de Eindhovense politie. Ik kreeg de opdracht op discrete wijze een oogje in het zeil te houden bij één van de patiënten op de afdeling hier. Ik had dus postgevat tegenover de deur van betrokkene, toen die clown kwam aangeslopen. Ik vond meteen dat hij er verdacht uitzag, zijn sportschoenen pasten namelijk niet bij de rest van zijn outfit. Net toen hij de kamer die ik diende te bewaken wilde betreden, tikte ik hem op de schouder, waarna hij het op een lopen zette. Er gebeuren rare dingen hier, en bovendien heb ik mijn knie bezeerd.’

‘Ik heb, door jou toedoen, méér dan enkel mijn knie bezeerd’, kirde dokter Helena kribbig, ‘ik hang zowat helemaal uit de haak, net als mijn gsm!’

Intussen stond zowat de hele ziekenhuisgang vol nieuwsgierigen; verpleegsters, poetsvrouwen, patiënten met hun mobiele baxters, allen kwamen een kijkje nemen. Ook Rita Vellink, die de gil van dokter Helena tot in de catacomben van het hospitaal had kunnen horen, kwam op een drafje aangesneld. Ze hielp rechercheur Henk terug recht (wat niet zo evident was aangezien de man makkelijk honderd twintig kilogram woog) en vroeg intussen wat er aan de hand was. Meneer Notenboom deed wederom zijn uitleg, ondertussen over zijn pijnlijke rechterknie strijkend.

‘En, is Victor ongedeerd gebleven?’ vroeg Rita ongerust, ‘Heeft er dan niemand de achtervolging op die nepclown verder gezet?’

De hoofdverpleegster van de vleugel, een felle roodharige dame, had reeds naar het onthaal beneden gebeld met de mededeling dat men iedere clown met sportschoenen die voorbijkwam dienden staande te houden, maande verpleegsters en poetspersoneel aan terug aan het werk te gaan en patiënten naar hun kamer. Dokter Helena deed verwoede pogingen haar mobieltje wederom in elkaar te puzzelen en Henk Notenboom en Rita Vellink gingen richting de kamer van Victor Spilzinsky. Daar wachtte hen een nieuwe verrassing; Victor bleek niet meer in zijn bed te liggen, doch zat ernaast. Rita knielde bij hem neer, Henk ging ondertussen naar het toilet; hij moest namelijk dringend een plasje doen.

Daar zat Rita dus naast Victor; de enorme man, doch nu in elkaar gedoken als een zielig hoopje ellende. Zijn hele lichaam schokte onder zijn huilen, een grote gerimpelde, dik dooraderde hand voor zijn ogen geslagen. Rita, die medelijden met hem had, legde moederlijk haar arm om zijn schouder en vroeg hem wat er scheelde.

‘Het is allemaal de schuld van Maria’, snikte hij. Ondertussen was Henk terug de kamer binnen gekomen. ‘Wie is dat’, ging Victor verder, op rechercheur Notenboom doelend terwijl hij nog verder in mekaar kromp.

‘Rustig maar’, suste Rita hem toe, ‘die meneer is van de politie, hij is hier om je te beschermen.’

‘Als het zo zit, ben ik een hele uitleg verschuldigd’, antwoordde Victor hijgend; het praten leek hem veel moeite te kosten. ‘Zet je maar stevig, want het is een lang verhaal en je zult aardig opkijken. Help me even terug in mijn bed, wil je.’

 
 
TE VEEL DETAILS
En wat de heldere basstem van Thom me aanmaande niet te doen deed ik toch. Ik bedoel, ik schrok me zowat uit mijn vel. Even kwam het in me op de badkamer uit te rennen en hem om de hals te vliegen, doch net op tijd realiseerde ik me dat ik in hetzelfde kostuum was als waarin ik drieëntwintig jaren geleden werd geboren en dat Thom me, aangezien we geen paar meer waren, zo niet hoefde te zien. Plots herinnerde ik me de woorden die hij me soms, wanneer hij in een romantische bui was, in het oor fluisterde: ‘Liefde en logica. Ik ben van jou, en jij bent van mij, één en één is twee, en twee is een paar. Liefde en logica…’ Ik voelde tranen achter mijn ogen prikken; was het omdat ik me deze lieve woorden herinnerde? Waren de emoties van de afgelopen vierentwintig uren me te veel geworden? Kwam het door te weinig slaap? ‘Ik ga net douchen, ik kom zo!’ riep ik terug. Ik had gewild dat mijn stem even energiek klonk als die van Thom toen hij riep dat ik niet hoefde te schrikken, doch in de plaats daarvan hoorde ik dat mijn woorden bevend mijn mond verlieten…




Het warme water dat uit de verstelbare douchekop kwam, die ik op ‘motregen’ had ingesteld, deed ongelooflijk veel deugd en de aanwezige Palmolive douchezeep waarmee ik me waste geurde heerlijk naar kokosmelk. Mijn tranen, waarvan ik nog steeds niet wist waarom, hadden zich inmiddels een weg naar buiten gebaand. Pas toen ik mezelf hierdoor een gedicht herinnerde dat Thom ooit voor me geschreven had en hierdoor nog harder ging huilen, realiseerde ik me dat hij het was die zo’n emoties bij me teweegbracht. Het was dan ook een prachtig gedicht:



Als een traan

Geboren in jouw mooie ogen

Wil ik ontstaan



Als een traan

Kijk, hoe ik over jouw zachte wangen

Mezelf een weg baan



Om tenslotte

Een stille dood te sterven

Op jouw heerlijke lippen



Met een fris gevoel en heerlijk naar kokos geurend, stapte ik terug onder de douche vandaan en droogde mezelf af met één der aanwezige badhanddoeken. Vervolgens trok ik mijn grijze ‘Hello Kitty’ string en bijpassende beha terug aan, daarover de badjas die naast de handdoeken hing en tenslotte kamde ik mijn haren die, doordat ze nat waren, nog harder krulden.



‘Thom, hoe zie jij er nu uit?’ riep ik toen ik wat later de badkamer uitkwam en hem in de woonkamer, zittend in de sofa, aantrof. Mijn god, wat was hij veranderd! Zijn steeds stijlvol achteruitgekamde, halflange haren ‘à la James Dean’ waren veranderd in een gemillimeterd hoofd, net alsof hij op die manier het begin van een kalende kruin wilde verbergen. Zijn eens zo strakke lichaam was papperig geworden en in de plaats van zijn vroegere sixpack zat nu een heus buikje. Toch was het de Thom die mijn Thom was geweest, en had hij nog steeds diezelfde blik in mijn helblauwe ogen die me telkens weer vlinders in mijn buik hadden bezorgd.



‘En jij dan, al eens in de spiegel gekeken de laatste tijd?’, antwoordde hij lachend, ‘Je ogen zijn helemaal rood, waarom heb je gehuild?’



‘Ik heb helemaal niet gehuild, ik heb enkel shampoo in mijn ogen gekregen terwijl ik mijn haren waste’, probeerde ik nog. Toen kon ik me niet meer houden; luid snikkend stortte ik mezelf in zijn sterke armen en vertelde hem in detail wat me recentelijk overkomen was.



‘Zo malle meid, da’s heel wat’, zei hij toen ik eindelijk uitgepraat was, ‘het leven kan toch spannend zijn, niet?’



‘Een beetje té spannend, als je het mij vraagt. En, hoe gaan we dit nu verder aanpakken?’



‘We gaan dit helemaal niet aanpakken’, antwoordde Thom, ‘we gaan dit allemaal zijn beloop laten. Ik had trouwens een weekje vakantie aan de Adriatische kust geboekt, meer bepaald in het hotel Biancamano in Rimini, Italië. Ik was eerst van plan om alleen te gaan maar het toeval wil dat ik, in het reisbureau waar ik geboekt heb, met een krasbiljet vervoer en verblijf voor een tweede persoon heb gewonnen. En aangezien we heel wat bij te praten hebben wil ik dat je met me meegaat. Morgenochtend om zes uur kom ik je hier ophalen, gaan we naar Schiphol.’



Die malle Thom. Dacht hij nu echt dat ik hem niet doorzag? Dat ik geloofde dat hij helemaal geen interesse had in deze rare zaak? Waarschijnlijk was het iets waar hij reeds voordien mee bezig was geweest, en was ik er toevallig mee in betrokken geraakt, of misschien had hij in die korte periode al één en ander uitgevlooid? Het punt was dat ik er zo goed als zeker van was dat de trip naar Italië geen plezierreisje was, maar met het netelige avontuur waarin ik verzeild was geraakt te maken had. Ik besloot echter zijn spel mee te spelen. ‘Uitgezonderd mijn vieze kledij die nog in de badkamer ligt, heb ik niks om aan te trekken’, argumenteerde ik.



‘Trek het je niet aan, in de kleerkast in de kleinste slaapkamer hier, vind je wel wat anders om aan te trekken’, antwoordde hij. ‘Wacht, ik moet even een telefoontje plegen.’, waarop hij recht stond en zich naar de badkamer bewoog.



Waarom moest hij nu naar de badkamer om een telefoontje te doen? Wat zou er zo geheim zijn? Op de tippen van mijn tenen volgde ik hem en plaatste mijn oor tegen de deur van de kamer met de sanitaire voorzieningen.



‘Dag voicemail van Rita’, hoorde ik, ‘ik heb je vandaag reeds meermaals trachten te bereiken, doch tevergeefs. In feite vraag ik mezelf af waarom een meid als jij, die nooit opneemt, eigenlijk een gsm bezit. Ik kan vanavond niet op onze afspraak aanwezig zijn, want ik moet dringend één en ander voorbereiden. Ik moet voor een weekje naar het buitenland…’

 
 
START DE TIJD
Ik denk dat mijn mond zowat letterlijk open viel van verbazing. Ik wilde wat antwoorden, maar ik wist niet wat. Ik zag dat zijn mond bewoog, dat Thom nog wat zei, maar wat hoorde ik niet. Ik zag eveneens dat hij daarna op stond, zich naar de deur bewoog en het appartement terug verliet. Alsof ik mezelf in een grote zeepbel bevond die geen enkel geluid doorliet, zo voelde ik me. Hield ik nog van hem, of was ik gewoon jaloers? Eerst de stress omwille van mijn avontuur, en als toetje vertelde hij me droogweg dat hij een andere relatie had, die dan op de koop toe nog eens met het hele zaakje betrokken was? Ik wilde dat ik dood was, zo schoot me plotseling te binnen. Dan kon ik tenminste de telefoon niet meer opnemen, wanneer mijn moeder me straks misschien zou trachten te bereiken. En verder hoef ik dan nooit meer het uitgebreide aangifteformulier van de belastingsdienst in te vullen en staats- en lokale belastingen te betalen. Ik viste het pakje sigaretten uit mijn broekzak en stak het voorlaatste ‘stinkstokje’ zoals Thom het steeds noemde aan, waarbij ik opmerkte dat mijn handen beefden. Hierop betaal ik ook belastingen, dacht ik bij mezelf. Belastingen op sigaretten, op het gas, op het licht, noem maar op. Ik betaal zelfs belasting op mijn tampons, noem het Tampax-taks. Betalen en nog eens betalen. Mijn sigarettenpeuk doofde ik in m’n nog halfvolle kop koffie, die inmiddels toch koud geworden was. Ik voelde me te lusteloos om de asbak, die op de keukentafel stond, te gaan halen.


Nadat mijn gsm drie keren had gerinkeld maar ik, zoals me was opgedragen, de oproepen niet had beantwoord had ik besloten het toestelletje uit te schakelen. Driemaal was het een anoniem nummer geweest, dat getracht had me te bereiken. Intussen was de tijd tergend langzaam voorbijgegaan, alsof hij me wilde plagen. De lelijke digitale klok die op de kast tussen twee kleine vaasjes stond, gaf 15:14 aan. Het menselijke ras was honderden jaren tevreden geweest met het tikken van een slingeruurwerk, de zachte klik van de wijzers als ze eerst de minuten en dan de uren wegveegden. Het ritme van de geluiden gaf niet zozeer aan dat het leven voorbijging, als wel dat alles regelmatig, harmonieus en overzichtelijk verliep. De grote staande klok die, toen ik nog een klein meisje was, in ons huis stond sloeg elk kwartier, beierde extra lang op het halve uur en liet een vrolijk geklingel horen op het uur. De maanstanden, die net zo fijn geschilderd waren als de wijzerplaat bewerkt was, gaven er uiting aan dat tijd een smaakvol concept was. Maar een digitale klok gaf er uiting aan een gebrek aan fantasie en het verbreken van een traditie.

Maar goed, intussen was het vijftien uur negentien geworden, en dus had ik nog tamelijk wat tijd in dit kleurloze appartement door te brengen. Waar zou Thom zich nu mee bezig houden? Zou hij bij zijn nieuwe vriendin zijn, de mevrouw de dokter? Zou zij zich wel begrepen voelen door hem? Zou hij nu ook haar in het oor fluisteren dat zij het liefste meisje van de wereld was? Ik moest mijn gedachten op wat anders brengen en zette de tv aan.

 
DE CLUB
Onnozele gans die ik was. Belachelijk dat ik me plots voelde; waarom had ik met mijn blote kont voor Thom’s ogen staan draaien? Waarom had ik hem trachten te verleiden? Hij was immers niet meer van mij, hij behoorde nu toe aan een vrouw, niet aan een parasiet. Een parasiet godbetert! Van pure miserie had ik meer dan ooit behoefte aan een sigaret, maar ook het ‘geen gerook hier’ klonk me nog vers in de oren. En daarenboven had hij m’n pakje sigaretten het raam uitgekeild, de sluikstorter. En dan bleef hij hier in dit appartement slapen, zou dit misschien geen schuilplaats zijn zoals me eerder werd verteld, maar het nieuwe appartement van Thom? Zou hij hier, in het bed waar ik nu lag, normaliter de liefde bedrijven met zijn Rita? Een misselijk gevoel overviel me, ik moest hier weg. Ik had me belachelijk genoeg gemaakt voor Thom, vanaf heden zou ik m’n eigen boontjes wel doppen. Ik hield me nog een half uurtje stilletjes.




Zo geruisloos mogelijk opende ik de slaapkamerdeur en trachtte de duistere woonkamer in te kijken. Op de sofa lag een donker hoopje te snurken; als ik er vandoor wilde gaan, diende ik het nu te doen. Snel doch nog steeds geruisloos begaf ik me terug naar de slaapkamer, waar ik uit de kleerkast een ‘omaslip’ (wegens gebrek aan ander ondergoed), een lichtblauwe low waistjeans, een zwart haltertopje en een paarse blouse leende. Zouden deze kleren, die nagenoeg mijn maat waren, toebehoren aan dokter Rita, de Vrouw? Al kon ik me met moeite voorstellen hoe iemand met zo’n ouderwets klinkende naam toch hippe, jeugdige spullen als deze zou kopen…



Op het nachttafeltje lag een blocnote en een balpen. Ik nam een A4tje en schreef mijn afscheidskattebelletje, of hoe noem je zoiets, aan Thom:



‘Veel succes met je VROUW. Speel maar lekker veel doktertje samen. Je parasiet gaat op reis. Een andere gastheer zoeken om op te teren.’



Ik sloop terug de slaapkamer uit, legde het briefje op de salontafel naast Thom Snurk, nam mijn rugzak die nu naast de bank lag en vertrok.

Beneden aangekomen diende ik eerst een minuutje op adem te komen; met het nemen van een lift had ik het altijd moeilijk gehad vanwege mijn claustrofobische aanleg. De treden naar beneden van het appartement dat op zich op de negende etage bevond had ik niet geteld, maar het waren er alleszins voldoende om van een inspanning te spreken.



Vervolgens stond ik buiten, in deel één van mijn ontsnapping was ik reeds geslaagd. Desondanks het feit dat het al avond was, voelde het nog warm aan. Waar moest ik nu naartoe? Op minst deze stad uit zodat Thom, wanneer hij zou ontwaken, me niet terug op de hielen zat. Maar wat was deze stad? Het appartement waar ik had verbleven was gelegen boven een groot bankkantoor. Verder zag ik enkele eetgelegenheden, cafés, een juwelierszaak en een nachtclub doch niets van dat alles kwam me bekend voor. Zoals wel vaker, had ik weer te impulsief gehandeld! Ik moest even in alle rust alles op een rijtje kunnen zetten, een planning maken voor de komende dagen. Dat kon ik uiteraard niet op de straat en ik besloot de nachtclub, die de naam Paradise Butterflys droeg, even binnen te stappen voor een drankje. Mocht Thom onverhoeds ontwaken en ontdekken dat ik weg was, de kans dat hij me bij de buren zou komen zoeken waar naakte meisjes om palen kronkelden was klein.



Toen ik er binnenstapte dreunde het reeds belegen nummer I’m too sexy van kaalkop Right Said Fred door m’n ganse lichaam. Ik bedoel, de muziek stond veel te hard, hoe kon ik mezelf hier horen nadenken? Langs de andere kant had ik niet veel zin om naar een ander etablissement op zoek te gaan dus ging toch aan een tafeltje zitten. Ofwel was het nog te vroeg ofwel was de club niet zo’n succes, maar veel klanten waren er niet. Op het rechthoekige podium, dat zich in het midden van de ruimte bevond, stond een blonde jongedame met gekochte borsten met niet meer dan een zwarte string om het lijf te dansen. Een andere topless jongedame met enkel een Schots rokje om het ranke lijf en een boezem die eveneens uit de siliconenwinkel bleek te komen, kwam mijn bestelling opnemen.



‘Doe mij maar een whisky-cola’, antwoordde ik haar, ‘en heb je ook nog een pakje Marlboro voor me?’



‘Komt er aan’, zei ze met een Russisch accent.



Goed, ik ging dus mijn leven voor de komende dagen op een rijtje zetten. Om te beginnen moest ik hier dus weg. Ik kon vast wel ergens een taxi vinden en me een paar steden verder laten voeren. Daar kon ik dan een hotel voor de nacht nemen. En verder? Wat belette me in feite een reisbureau binnen te stappen, een ticket naar een exotisch oord te kopen en ginds een nieuw leven te beginnen? Ik had voldoende middelen nu, ook al waren ze niet van mij. Volgens Thom was ik dan toch een parasiet, dus… Toegegeven, ik zou mijn zieke moeder en m’n zus wel missen. Maar wacht eens, zou ik hen niet kunnen meenemen? Zou moeder niet snel weer beter worden wanneer ze niet meer in dit wisselvallige klimaat zou vertroeven?



Plots werd mijn gedachtegang verstoord door iets koud en hard dat tegen mijn achterhoofd werd gedrukt.



‘Wel, kijk eens wie we hier hebben!’ werd er in mijn oor gefluisterd, ‘Tof dat je net bij ons wat komt drinken, we hebben ons te pletter lopen zoeken. Ik geloof dat jij wat hebt dat mij toebehoort, is het niet?’

 
 
DE REALITEIT
Plots schrok ik wakker. Waar was ik? Het was aardedonker om me heen. Ik lag in een heerlijk zacht bed, dat stond als een paal boven water. Op de tast vond ik naast me, kennelijk op een nachttafeltje, een aansteker. Deze klikte ik aan en vervolgens keek ik rond, zover het flauwe licht van het oranjegele vlammetje dit toeliet tenminste. En toen wist ik het weer; ik was nog steeds in het appartement, waar ook Thom was.




Ik had slechts gedroomd. Niet zo’n stomme droom in feite, nu ik erover nadacht. Een beetje spijtig zelfs, dat het geen realiteit was. Dan was ik nu van het geld af geweest, dat toch enkel ongeluk leek te brengen. Als het nummer op het papiertje nu eens echt een rekeningnummer was in de plaats van een gsm-nummer, zoals ik weleer dacht? Waren er financiële instellingen wiens depositonummers met 06 begonnen?



Ik sloop stilletjes naar de badkamer, alwaar ik mijn kleren terug aantrok. Vervolgens op de tippen van mijn tenen naar de woonkamer, waar Thom nog steeds op de sofa lag te pitten en intussen snurkte dat het een aard had.



Zijn gsm lag naast hem op de salontafel. Zou ik daar, net als in mijn droom, verdere aanwijzingen vinden? Niet dus. Hij had zijn mobieltje uitgeschakeld, de rotvent. Zijn pincode uit vervlogen tijden, die ik nog uit het hoofd kende, bleek niet meer te werken. Ik wilde weg, op zoek naar wist ik veel wat. Misschien school er meer waarheid in het overige van mijn droom?



Buiten aangekomen (het geld had ik uiteraard terug meegenomen), herkende ik niets van de omgeving, doch een straatnamenbordje verklapte me dat ik mezelf in Diemen, en meerbepaald Wilhelminaplantsoen bevond. Even verderop ontwaarde ik een ABN Amro kantoor, waar ik binnenstapte met de mededeling in feite op zoek te zijn naar een Russische bank.

De behulpzame dame die aan het loket zat, zocht op het wereldwijde web wat ik nodig had. Na een tijdje overhandigde ze me een papiertje, waarop in keurig handschrift stond:



Amsterdam Trade Bank NV

Herengracht 469

Amsterdam

020 5209209



‘Dit is de enige bank in Nederland, die affiniteit heeft met Rusland’, vertelde ze me nog. Ik bedankte de vriendelijke loketbediende, wandelde terug naar buiten en botste zowat op een taxi die net voor het gebouw stond te wachten. Dit kon niet mooier en uiteraard liet ik me naar Amsterdam voeren. Dit kon niet waar zijn, zo dacht ik onderweg naar ginds. Dit was geen droom geweest, maar een visioen! Mijn moeder had ooit eens verteld, dat mijn overgrootvader een soort van helderziende was. Zou dit erfelijk zijn, een paar generaties overslaand?



Een kwartiertje later stopten we voor de deur van Amsterdam Trade Bank, waarna de taxichauffeur me 26 Euro en dertig cent vroeg. Ik betaalde hem en stapte het gebouw binnen.



Aan het loket aangekomen, wist ik in feite niet wat te zeggen. Ik was mijn droom achternagelopen zonder eerst wat te bedenken.



‘Excuse me…’ sprak ik tegen de dame die aan het loket zat, ‘I want to…’



‘Mandy, doe jij die maar’, zei deze naast de collega die naast haar zat, ‘Mijn Engels is niet zo best, weet je.’



Ik excuseerde me, vertelde dat ik niet had verwacht dat men Nederlands zou spreken in een Russische bank en vroeg of het nummer op mijn papiertje een rekeningnummer was.



‘Nou en?’, klonk het antwoord van de loketbediende. Ze had een gebit waar menig paard jaloers op zou zijn.



‘Nou, ziet u, het is een ingewikkeld verhaal, maar indien het een rekeningnummer is, wens ik er geld op te storten, ziet u…’



‘Dus, als ik je goed begrijp, wens je geld te storten op een nummer waarvan je niet eens weet of het een rekeningnummer betreft? Dan heb je allicht ook geen volmacht. Op een rekening waar je geen volmacht op hebt, kan je conform de Europese wetgeving ook geen stortingen doen.’



Ik probeerde nog dat het om een grote som geld ging, die de begunstigde echt zeer dringend nodig had, maar mevrouw Paard werd er niet toegevender om.



‘Kom eens terug als je een volmacht hebt’, klonk het antwoord, ‘en als die grote som van je tienduizend Euro of meer is, breng dan meteen een bewijs van de herkomst van de gelden mee, wil je? We gaan sluiten nu.’



Hier stond ik dan, ik kon wel door de grond zakken van schaamte. Ik kon voelen hoe mijn wangen rood kleurden. Hoe had ik nu zo dom kunnen zijn? Ik had de veilige omgeving van Thom verlaten om een idiote droom achterna te jagen. Als ik eens vijf minuutjes had nagedacht vooraleer te handelen, had ik er zelf ook wel achter kunnen komen dat dit helemaal niet realistisch was…

VIES
‘Nu moet ik gaan, anders gaat mijn vriendin zich vragen stellen’. Deze zin bleef maar in mijn oren zinderen, terwijl ik de kamer rondkeek. Een gemiddelde hotelkamer, eigenlijk. De wandverlichting langs beide zijden van het bed straalde een gedimd licht uit. Tussen deze verlichting hing een lang smal, modern schilderij waarvan de hoofdkleur paars was doch waarin ik geen concrete vorm kon herkennen. Op de donkerbruine kliklaminaten vloer, tussen het bed en het modern houten bureau, lag een tapijt in dezelfde tint paars.




Met een oude maar mooi blinkende, donkerrode BMW coupé was Job me komen afhalen, daar in Darthuizerberg. Hij had zijn perfect witte, blinkende rij tanden bloot gelachen, nadat hij het raampje van de wagen had geopend en me uitnodigde naast hem plaats te nemen. Daarna was hij uitgestapt en had hij als een echte gentleman het portier aan de passagierszijde voor me geopend, waarna ik me in de zwartlederen zetel neervlijde en hij de deur terug sloot. Eerst waren we naar het Sint-Jorisplein gereden, en had ik mezelf bij H&M een nieuwe outfit gekocht; een felroze beha en bijpassende tangaslip, een lichtblauwe low waistjeans en een strak zwart topje met V-hals. Op de rustige parking aan het einde van de Torenstraat, vroeg ik Job of hij eventjes wilde stoppen, zodat ik in de wagen van kledij kon wisselen. ‘Ik zal uitstappen en me trachten te beheersen om niet te kijken’, had hij gezegd.



Later, onderweg naar een hotel in de Stationsstraat, had hij me wel honderd complimentjes gegeven. Hij hield van mijn wilde haardos, het putje in mijn kin vond hij enig, mijn figuur kwam mooi uit in mijn net aangeschafte garderobe,… Zijn zachte, heldere blik met hemelsblauwe ogen, blonde haren in een perfecte ‘crew-cut’ snit, de lange, lenige vingers met verzorgde nagels die het stuur van de wagen vasthielden. Voor het eerst kwam de gedachte in me op dat er nog leven was na Thom. Er waren blijkbaar nog mannen die mijn hart sneller konden laten slaan en dat moment zat ik naast één van hen.



In het restaurant van hotel NH Amersfoort, daar gingen we samen eten. ‘Het is op mijn kosten’, had hij gezegd, ‘een zeer tevreden opdrachtgever van me heeft me net uitbetaald en bovendien een flinke bonus gegeven. Ik heb dan ook prachtige foto’s afgeleverd, al zeg ik het zelf. Enfin, ik bedoel maar, bestel wat je buikje wil.’ We hadden ons aan één der ronde tafels gezet op de moderne, met rood beklede stoelen. Uiteindelijk besloten we beiden hetzelfde te nemen: als voorgerecht de ‘grove boeren kalfspaté met sinaasappelmarmelade’, als hoofdschotel de ‘in roze peper gedrukte gebakken struisvogel met abrikozensaus’. Tijdens het eten vloeide de wijn rijkelijk en praatten we over koetjes en kalfjes.

Later, toen alle borden en flessen leeg en onze buiken gevuld waren, had ik Job verteld dat ik wilde gaan slapen.

We waren naar de balie gegaan om een kamer te boeken, en toen ik het sleuteltje ervan in ontvangst nam en hem goedenacht wilde wensen, had Job aangedrongen nog een gezamenlijk laatste drankje te hebben bij me op de kamer. Mijn hart was warm, zowel door de wijn als door de zoete woorden van Job en ik stemde toe.



Wat later zaten we op het bed, beiden met een glaasje bubbels in de hand. We waren net onze meningen aan het geven over het schilderij dat thans boven mijn hoofd hing, toen Job plots zei: ‘er hangt een losse wimper, net onder je oog. Ik zal hem even weghalen.’ Onze blikken waren in mekaar verstrengeld, wat voelde ik me verloren in zijn mooie ogen en enige tellen later vonden onze lippen elkander. Wat begon als een tedere, zachte kus was steeds heftiger geworden en ik voelde hoe binnenin me de warmte plaats ruimde voor een verzengende hitte. Zijn rechterhand had mijn beha losgemaakt en vervolgens mijn borsten onder mijn topje gestreeld, terwijl onze tongen verder gingen elkanders mondholten te verkennen en de passie was zo hoog opgelaaid, dat er geen weg meer terug leek, we moesten elkaar bezitten.



Nadat hij klaar was, stond hij plots op, had zijn kleren terug aangetrokken en gezegd: ‘Ik moet gaan nu, anders gaat mijn vriendin zich vragen stellen. Ik bel je nog.’ En ik, ik was te verbouwereerd om wat terug te zeggen. Nu lag ik hier. Naakt en alleen. Duizenden gedachten spookten door mijn hoofd. Ik was hals over kop verliefd geworden, en vervolgens gebruikt door een kerel die nodig terug naar zijn vriendin moest. Ik bel je nog. Wanneer hij nog eens een snelle wip nodig had? Ik voelde me vies en wilde een douche nemen, maar de kamer leek wel rond te tollen. Ik was dronken, en een sigaret was wat ik nodig had, mezelf wassen kon daarna. Steunend op mijn ellebogen ging ik min of meer rechtop zitten. Ik zag hoe tussen mijn venusheuvel en navel een spoor liep, als door een slak achtergelaten en plots proefde ik een vieze, zurige smaak in mijn mond; ik moest kotsen.

 
DWERGEN EN VROUWEN MET EE SNOR
Moest dit een droom zijn, ik zou verbijsterd wakker schrikken. Julia zat met haar Romeo in Las Vegas. Haar moeder klonk wel heel erg in haar nopjes hierover. Was zij blij dat haar dochter, die nog studeerde, stiekem ging trouwen op een ander continent? Omdat Julia nog wel even zou wegblijven, daar het kersverse echtpaar ginds eerst nog grote zwier diende te maken? Spijt is wat ik plots voelde, omdat ik mezelf slechts één stapeltje bankbiljetten had toegeëigend. Ik met mijn zieke moeder had de gelden beter kunnen gebruiken dan een jongedame die zich kennelijk extravagante escapades kon veroorloven. Het schoot me te binnen dat ik de buit in feite nog niet bekeken had. Ik opende mijn rugzak en vervolgens de witte plastic zak die hierin zat; een dun pakje paarse briefjes dat bij elkaar gehouden werd door een blauwe band, tien biljetten om precies te zijn. Vijfduizend Euro, niet slecht. Maar had toch beter gekund.




Een dwerg kwam het etablissement binnengestapt. Ofwel was hij mank, ofwel danste hij tijdens het wandelen de kabouterdans. Hij had in ieder geval een eigenaardige tred. Plots zette hij het op een lopen richting toiletten; misschien liep hij zo merkwaardig omdat hij dringend moest kakken. Met een laatste slok was mijn kopje leeg, en voor het eerst sinds lang kreeg ik zin in wat sterkers. Ik wenkte de serveerster en bestelde een jonge jenever. De dienster was een Afrikaanse met een norse blik en een snor. Echt waar, ik verzin dit niet, ze had een knevel waar menig zeehond jaloers op zou zijn. Opeens schoot het me te binnen dat het ongeveer mijn tijd was om ongesteld te worden, wat meteen verklaarde waarom ik me aan alles begon te ergeren.

Hoe moest het nu met me verder? Misschien was het beter dat ik mezelf van de hele historie niets meer aantrok, dat ik Julia liet voor wie ze was. Deze mensen hadden een soort van familiegeheim waar ik tenslotte niets mee te maken had. Door eigen toedoen was ik hierin verzeild geraakt, en de vijfduizend Euro die ik er had aan overgehouden was meegenomen. Bovendien zat mijn verlof er zo goed als op; binnen twee dagen moest ik terug gaan werken.

De stuurse serveerster zette een glaasje jenever voor mijn neus en de dwerg kwam terug van het toilet. Zijn manier van wandelen was nog steeds komiek, het zal dan toch niet aan de hoogdringendheid van het lossen der stoelgang gelegen hebben. Hij kwam op me toe gestrompeld en sprak me aan, terwijl hij me een toegevouwen papiertje overhandigde: ‘Ik moeft dit aan je afgeben’.



‘Hoe bedoel je nu?’, antwoordde ik. ‘Ik heb je niet zo goed verstaan.’



‘Ik moeft dit papiertje aan je afgeben. Het fpijt me, ik heb een fpraakgebrek. Velfs de logopedift ftaat voor een raadfel wat betreft de oorvaak.’



Een spraakgebrek had hij dus ook al. Enfin, ik nam het papiertje, vouwde het open en las de boodschap die erop vermeld stond:



Kom om 13 uur naar café Brutus in de Krankeledenstraat.



Ik wilde hem nog vragen wat dit te betekenen had, doch hij was reeds verdwenen. Iets in me zei dat het niet pluis was, doch langs de andere kant werd mijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Zou ik Job vragen met me mee te gaan? Neen, die moest ergens foto’s gaan nemen. Ik moest alleen gaan. Een blik op de klok die boven de bar hing, leerde me dat het twintig voor twaalf was. Ik had dus nog tijd om eerst een hapje te eten. Ik bekeek de menukaart en besloot een broodje Grand Café te nemen: ‘met boeren achterham of jonge- of oude Beemsterkaas – zoet zure komkommer.’ Ik wenkte de serveerster en bestelde mijn broodje (koos voor de boeren achterham), en een ‘kletskoffie’. Dat stond namelijk op de spiegel onder suggesties vermeld, en hoewel ik niet wist wat een kletskoffie mocht zijn, vond ik het wel grappig klinken.



De Krankeledenstraat was een steeg wat verderop. Het was er zo smal, dat auto’s er niet mochten rijden en er bevonden zich in feite enkel een aantal horecazaken. Ongeveer halfweg ontwaarde ik een rond reclamebord dat wit en blauw was. Er stond een tekenfilmfiguur op afgebeeld met een kroes bier in zijn hand, en ‘Rockcafé Brutus’ vermeld. Daar was het dat ik moest zijn.

Ik opende donkerrood en beige geschilderde deur en net toen ik binnenstapte, kreeg ik een zodanig harde trap in mijn rechterzij dat ik tegen de grond ging. Ik hoorde hoe de deur achter me terug dichtging, en op slot gedraaid. Toen was het aardedonker want ook de gordijnen waren toe.



‘Zo soesje van me, eindelijk hebben we jou te pakken’, hoorde ik een vrouwenstem. Toen volgde een klap tegen mijn achterhoofd, waarna het zwart werd voor mijn ogen.



DE STEEN
Rita Vellink stond voor de grote spiegel van haar kleerkast, keek en zag dat het goed was. Haar lange zwarte jurk omspande haar fraai gevormde lichaam als was het een slangenvel. De cleavage die het diepe decolleté ervan liet zien, was sexy en stijlvol maar geenszins vulgair. Haar donkere, normaliter steile haren had ze voor de gelegenheid voorzien van speelse golfjes. Haar amandelvormige donkere ogen, waaraan duidelijk te zien was dat er ook Aziatisch bloed door haar aderen stroomde, had ze omlijnd met zwarte eyeliner. Rita’s lippen waren kersenrood, net als haar nagellak. Het enige dilemma dat restte, was welke schoenen ze zou aantrekken. De zwarte met naaldhakken zouden wel mooier ogen onder de jurk die ze droeg, doch het ontbrak haar het talent hiermee op een elegante manier te wandelen. Rita besloot niet het risico te nemen die avond in affronten te vallen en toch maar te kiezen voor haar schoenen met halfhoge hak. Wat zou Thom nu bezielen? De laatste dagen had hij haar nauwelijks aandacht geschonken, steeds bezig geweest met één of ander zaakje. Meestal had hij niet eens zijn telefoon opgenomen. Eén keer, toen ze hem met het privénummer van het hospitaal belde, had hij het gesprek wel aangenomen, doch toen hij haar stem had herkende had hij kribbig geantwoord ‘geen tijd nu, ik bel je later wel weer’. Toen ze Thom vertelde dat ze nog geen menstruatie had, had hij koel gereageerd dat ze waarschijnlijk fout geteld had.
Twee uren geleden, klonk hij plots als een opgewonden jongetje dat net een nieuw speeltje had gekregen. ‘Rita, vrouw van mijn leven, zorg dat je om acht uur klaar staat en er voortreffelijk uitziet, ik heb een speciale verrassing voor jou.’
Rita bekeek zichzelf nog een laatste keer, deed vervolgens het licht in de slaapkamer uit en verliet deze. Toen ze net in de woonkamer kwam, hoorde ze getoeter voor de deur. Ze keek door het raam en zag een witte limousine staan. De grote, ronde klok die aan de schouw hing, wees precies acht uur aan. Die Thom toch, zou hij…?
Ik keek in de spiegel van de badkamer van de woonst van mijn moeder, en zag mezelf met rode, betraande ogen. Toen Thom me vertelde dat hij mijn hulp nodig had, dacht ik dat het wat met de zaak Spilzinsky te maken had. Groot was mijn ontgoocheling, het was zelfs net of de wereld rondom mij instortte, toen hij me doodleuk vroeg: ‘Op welke manier zou een meisje nu echt graag ten huwelijk gevraagd worden, Suus?’ Mijn mond viel zowat open van verbazing: hoe kon Thom nu, op dit eigenste moment, met romantiek in zijn hoofd zitten? Eerder vandaag had hij me zelf naar het hoofd gesmeten dat het een ongelukkig moment was nieuwe relaties aan te knopen. Nu begon meneer over trouwen, wie had er nu de meest botte hersenen?
‘Sorry Suus, maar ik denk dat ik vader ga worden’, is het enige dat hij zei toen hij mijn verbaasde uitdrukking zag. In zijn ogen stonden tegenstrijdigheden te lezen: geluk en voldoening, maar ook angst voor het onbekende. Dit ontroerde me danig, dat ik Thom uitlegde wat ooit mijn droom was geweest, de manier waarop ik zo graag door hem was ten huwelijk gevraagd. Morgen zou ik hem wel vragen hoe het hem vergaan was. Op de begrafenis van wijlen groteske Spilzinsky zouden we elkander immers alweer treffen. Ik zou hem niet laten merken hoe gekwetst ik me voelde. Hij was immers een volwassen man, en onze relatie was ten einde.
Plots werd mijn denken verstoord door het geluid van rinkelend glas. Als een hazenwind met een staaf dynamiet aan zijn staart gebonden rende ik de badkamer uit, richting woonkamer.
‘Iemand heeft een baksteen door het raam gesmeten!’ gilde Laura ontzet. De steen was onder het salontafeltje terecht gekomen. Eromheen zat, met een rood en wit touwtje vastgeknoopt, een hagelwit papier.