Toen
ik vanochtend thuiskwam na het naar school brengen van de kids, stond
buurman J. buiten een sigaretje te roken. “Hoi,” zei ik, “alles
goed met jou?” Een holle vraag voor de meeste mensen. Ik bedoel:
zet tien mensen op een rijtje die je vragen hoe het met je gaat en
niet één die dat meent. Maar wanneer ik vraag: hoe gaat het met
jou, dan ben ik echt begaan met het welzijn van die mens in kwestie.
Zoniet vraag ik dat niet, dan bijt ik nog liever mijn tong af.
Buurman J. heeft niet zo’n goede jeugd gehad en tegenwoordig is hij
een man van twaalf stielen en minstens één ongeluk meer. En dat mag
je gerust letterlijk nemen. De keren dat hij met zijn Frans
koekenblik al ergens tegen heeft gezeten – of iemand anders tegen
hem – vallen niet op twee handen te tellen. Misschien wel op drie.
Het is compleet onbegrijpbaar dat de kleine, grijze Renault nog niet
van pure ellende doorheen zijn assen is gezakt.
“Eigenlijk
wel”, antwoordde J. Hij wees op een witte Volkswagen Caddy die
geparkeerd stond op de plek die normaliter werd ingenomen door zijn
fransoos. “Maandag begin ik aan een opleiding als monteur. Ik ben
weer aan de slag, er komt eindelijk een Schot in de vaart.”
“Ik
ga maar eens aan mijn werk beginnen,” zei ik, “over Schotten die
in de vaart komen, wil ik liever de details niet kennen.”
Eens achter mijn laptop gezeten, kreeg ik J.’s woorden niet meer
uit mijn hoofd. Wat bezielde zo’n Schot, om in de vaart te komen?
In het Albertkanaal waarschijnlijk, dat was hier op een boogscheut
vandaan. Was er in Schotland dan niet genoeg water om in te komen?
Toch wel, me dunkt. Loch Ness. Loch Lomond. Loch Tay. Loch Katrine.
Loch Shiel. Loch Awe. Loch Morar. Loch Leven. Loch Maree. Loch Lochy.
Loch Rannoch. Loch Ericht. Loch Shin. Loch Tummel. Loch Oich. Loch
Garry. En ga zo nog maar even door. En alsof dat nog niet genoeg is,
grenst Schotland ook nog eens aan de Noordzee, de Atlantische Oceaan
en de Ierse Zee. Men heeft er zelfs een kanaal. Toegegeven: geen
Albertkanaal. Wel het Caledonisch kanaal. Zou die Schot dan iemand
komen bezoeken in het landelijke Zandhoven, of asiel komen aanvragen?
En dan maar ineens van de gelegenheid gebruik maken om een keertje in
het Albertkanaal te komen? En bovendien: hoe zou mijn buurman weten
dat het een Schot betrof? Die Schotse taal, die is moeilijk te
begrijpen. Ik kon het weten. Per toeval heb ik eerder deze week nog
een Schotse per telefoon geïnterviewd en ik verstond er geen hol
van. Dat mag u trouwens gerust letterlijk nemen: ik dacht dat ze het
over haar achterste had – ik stelde me al een stel roomblanke
billen voor waartussen enkele rosse, gekrulde haren tevoorschijn
kwamen – maar ze bleek het over paranormale verschijnselen te
hebben. Bovendien, waarom vertelde hij net: er komt eindelijk een
Schot in de vaart? Had hij al meerdere mensen in de vaart zien komen,
maar nog geen Schot? Misschien. Een Indiër, een Pakistaan, een
Albanees. Twee Belgen. Een Waal. Een zwarte man waarvan de
nationaliteit nog niet bekend was,
maar geen Schot. Tot vandaag. Eindelijk, een Schot? Had
J. misschien dan een Schottenfetisjisme?
Misschien
had
mijn zus wel gelijk. Was
J. een voyeur. Buurman zijn van een voyeur, je mag het hebben. Ik
ging
naar buiten, trok
de deur dicht. Loerde
door mijn sleutelgat. Je
moest
verdorie al een straffe zijn om daar ook maar iets door te zien. En
zeker wanneer de sleutel er langs de binnenkant er nog in zat.
Maar toch. Stel dat mijn buurman hele straffe ogen heeft. Dat kan
bijna niet anders. Ik bedoel: als je een Schot in het Albertkanaal
zag
komen, dan kon
je niet stekeblind zijn. Dan moest
je verdomd goede ogen hebben. Tenzij die Schot vlak voor je neus zijn
yoghurtspuit stond
op te blinken natuurlijk, maar laat ons die mogelijkheid even
uitsluiten. Allicht stond die Schot stiekem de handkar te bedienen,
denkende dat hij daar moederziel alleen was. En stond J. honderden
meters verderop te kijken hoe Allan MacTrekker tot slot kwam. Met een
grijns op zijn gelaat: dit water hebben we ook alweer gehad. Zwem,
zwemmertjes. Zwem!
Als
je bij ons door het sleutelgat keek
– wat technisch gezien bijna niet kon
maar stél dat het kon
– dan keek
je recht op het sleutelgat van het toilet. Onze toiletdeur had
een sleutelgat waar je wel met het grootste gemak doorheen kon
kijken, zo viel
mij nu plots op. En in ons toilet heeft ieder van ons zijn broek al
wel eens afgestoken. Mijn zoon, mijn dochter, mijn vrouw, ikzelf.
Voor een kleine of een grote
boodschap. Eén keer heeft mijn wederhelft me daar ook eens oraal
verwend, terwijl ze zelf op de pot zat. Zou het…?
Ik
stormde
naar buiten, belde
aan bij J. Hij opende
de deur. “Ja, wat is er?” vroeg
hij.
“Heb
je mij al eens zien komen op het toilet?” vroeg
ik hem.
“Euh,
nee, wat bedoel je?”
“Goed
zo”, antwoordde
ik. “Hou het zo. Vanaf heden zal je die kans trouwens ook niet meer
krijgen, want we hangen een handdoek voor het sleutelgat. Voyeur!”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten